Latijn : Nederlands
agere = ago, 1. drijven 2. doen, handelen 3. onderhandelen
abesse = absum, 1. afwezig zijn 2. verwijderd zijn
aperire = aperio, 1. openen 2. bekendmaken
debere = debeo, 1. moeten 2. verschuldigd zijn
liber = libera, liberum, vrij
periculum = periculi, onz., het gevaar
populus = populi, m., het volk
pulcher = pulchra, pulchrum, mooi
res publica = rei publicae, vr., de staat
statim = dadelijk
ubi? = waar?
ubi = wanneer, toen
venire = venio, komen
virgo = virginis, vr., 1. de maagd 2.de jonge vrouw
vocare = voco, 1. roepen 2. noemen