Latijn : Nederlands
liber- = liberi, (iemands) kinderen
habe- = habere, 1. hebben 2. houden 3. beschouwen als
ceter- = ceteri, de overige
su- = suus, zijn / haar / hun (eigen)
acced- = accedere, naderen, erbij komen
sum- = sumere, nemen, aannemen
parent- = parentes, de ouders