Engels : Nederlands to pretend = doen alsof dragon = draak fairy = elfje to fantasise = fantaseren phenomenon = fenomeen; verschijnsel sparkling = fonkelend rumour = gerucht illusion = illusie legend = legende vivid = levendig magical = magisch incredible; unbelievable = ongelooflijk pirate = piraat treasure = schat delighted = verrukt; opgetogen to appear = verschijnen to be disturbed = verstoord worden weird = vreemd to occur = zich voordoen I tell you, I was dumbstruck. = Echt waar, ik was met stomheid geslagen. Fancy that! = Dat geloof je toch niet! Who would have thought it? = Wie had dat kunnen denken? Just imagine what it would be like! = Stel je eens voor hoe dat zou zijn! My first thought was: wouldn’t that be awesome? = Mijn eerste gedachte was: zou dat niet geweldig zijn? Would you believe that an old ship was discovered? = Wist je dat er een oud schip werd ontdekt? Words can’t describe how wonderful it looked. = Het is met geen pen te beschrijven hoe schitterend het eruitzag. I figured it was just one of his romantic ideas. = Ik dacht dat het gewoon weer zo’n romantisch idee van hem was. I thought: no way. This can’t be happening. = Ik dacht: nee toch. Dit kan niet echt zijn. My friends were like: ‘As if!’ = Mijn vrienden hadden zoiets van: ja hoor!