Frans : Nederlands
le boulot = het werk
le rêve = de droom
devenir = worden
le monde entier = de hele wereld
depuis = sinds
ainé(e) = oudste
se rappeler = zich herinneren
l’assiette (f) = het bord
vers = naar
recevoir (reçu) = ontvangen (ontvangen)
être bouleversé(e) = van streek zijn
l’expérience (f) = de ervaring
inoubliable = onvergetelijk
le spectateur = de toeschouwer
comme = omdat (aan het begin van de zin)
souvent = vaak
un étranger = een buitenlander
une étrangère = een buitenlandse
de plus en plus = steeds meer
supplémentaire = extra
malgré = ondanks
de mieux en mieux = steeds beter
ressembler à = lijken op
rendre = maken / teruggeven
incertain(e) = onzeker
la persévérance = het doorzettingsvermogen