Frans : Nederlands l’aliment = het voedingsmiddel endommager = beschadigen accuser = beschuldigen de temps en temps = van tijd tot tijd l’adversaire = de tegenstander pousser à = aanzetten tot ainsi = zo la mémoire = het geheugen l’arme = het wapen utiliser = gebruiken contenir = bevatten l’estime de soi = het zelfvertrouwen développer = ontwikkelen être capable de = in staat zijn tot supposer = veronderstellen avec modération = met mate la tasse = het kopje lutter contre = strijden tegen le médicament = het medicijn la santé = de gezondheid sain = gezond la maladie = de ziekte guérir = genezen le médecin = de arts