Frans : Nederlands réfléchir = nadenken hebdomadaire = week- / wekelijks avoir envie de = zin hebben om revoir = terugzien je suis désolé = het spijt me s’asseoir = gaan zitten à l’étranger = in / naar het buitenland le répondeur = het antwoordapparaat la fermeture = de sluiting prochainement = binnenkort le portable = de mobiele telefoon le cours = de les passer le bac = eindexamen doen reconnaître = herkennen finalement = eigenlijk venir de = zojuist ouvert = geopend non plus = ook niet rentrer = naar huis gaan faire connaissance avec = kennismaken met le rendez-vous = de afspraak partir en vacances = met vakantie gaan la bande = de groep boire un verre = iets drinken