Frans : Nederlands fini = afgelopen avoir envie de = zin hebben om le suivant = de volgende le matin = de ochtend la carte = de kaart donc = dus il faut = we moeten, je moet / we moeten / je moet / wij moeten, jij moet / wij moeten / jij moet lourd, lourde / lourd / lourde = zwaar le sac à dos = de rugzak le pied = de voet à peine = nauwelijks selon = volgens pas du tout = helemaal niet perdu = verdwaald assez = tamelijk faire demi-tour = omkeren répéter = herhalen continuer = doorlopen, doorgaan / doorlopen / doorgaan jusqu’à = tot fatigué = moe être casse-pieds = lastig zijn, zeuren / lastig zijn / zeuren monter = opzetten (van een tent) / opzetten van een tent / opzetten avancer = opschieten, vooruitgaan / opschieten / vooruitgaan dormir = slapen une étoile = een ster