Frans : Nederlands
âgé de ... ans = … jaar oud
la course = de wedstrijd / de rit
pemettre = in staat stellen / toestaan
découvrir = ontdekken
la façon = de manier
la curiosité = de bezienswaardigheid
durant = gedurende / tijdens
se composer de = bestaan uit / samengesteld zijn uit
l’institution = de instelling
les transports en commun = het openbaar vervoer
se situer = zich plaatsen / zich bevinden
la décision = de beslissing / het besluit
développer = ontwikkelen
lointain = verafgelegen
le passager = de passagier
obliger = verplichten
afin de = om te
le bilan = de balans / het eindresultaat
le VTT = de mountainbike
le voyou = de straatjongen / de schooier
la banlieue = de buitenwijken
condamner = veroordelen
engager = aannemen
la représentation = de voorstelling
la tenue = de kleding / het tenue
le criminel = de misdadiger
la violence = het geweld
la délinquance = de criminaliteit
la tendance = de neiging
grossir = aandikken
l’image = het beeld
le gars = de kerel
saccager = vernielen
la blague = de grap
revoir = herzien
l’expression = de uitdrukking
reconnaître = herkennen
rire = lachen
se servir de = gebruiken / zich bedienen van
l’office de tourisme = de vvv
lourd = zwaar
hériter de = erven
la pelouse = het grasveld
le rez-de-chaussée = de begane grond
la salle de séjour = de woonkamer
la cheminée = de open haard
le grenier = de zolder
humide = vochtig
le frigo = de ijskast
le micro-ondes = de magnetron
le four = de oven
le canapé = de bank
la chaise = de stoel
le robinet = de kraan
l’armoire = de kast
l’évier = de gootsteen
la cuisinière = het fornuis
la baignoire = het bad / de badkuip
la serviette = de handdoek
le miroir = de spiegel
arriver = aankomen
on vient d’arriver = we zijn net aangekomen
la découverte = de ontdekking
s’asseoir = gaan zitten
respirer = ademen / inademen
la promenade = de wandeling
le long de = langs
marquer = markeren / aangeven
la limite = de grens
au bout de = aan het eind van
le distributeur = de automaat
le bâtiment = het gebouw
l’église = de kerk
la statue = het standbeeld
la mairie = het gemeentehuis
l’arbre = de boom
au milieu de = in het midden van
en face de = tegenover
de l’autre côté de = aan de andere kant van
à côté de = naast