Engels : Nederlands
excited = opgewonden
upstairs = boven
cheer up = kop op
top = shirt
belt = riem
good-looking = knap
talk = praten
jacket = jasje
bet = wed
strong = sterk
scary = eng
stranger = vreemde
become = worden
experiences = ervaringen
laugh = lachen
jokes = grapjes
dancing = dansen
song = lied
personal = persoonlijk
both = allebei
someone = iemand
invites = nodigt uit
breath = adem
close to = vlakbij
forever = altijd
many = veel
wedding = bruiloft
bride = bruid
lovely = charmant
rice = rijst
vegetables = groenten
tasty = lekker
plenty = genoeg
beautiful = mooi
marry = trouwen