Engels : Nederlands
to attend = bijwonen
spending power = bestedingsvermogen
suppliers = leveranciers
features = kenmerken
valuable = waardevol
to represent = vertegenwoordigen
summary = samenvatting
examinee = examenkandidaat
trade fair = beurs
pitch = standplaats
estimate = offerte / inschatting
amount = hoeveelheid
business card = visitekaartje
review = recensie
lack of = tekort aan
valid = geldig
invalid = ongeldig
to exchange = uitwisselen
customer friendliness = klantvriendelijkheid
guidelines = richtlijnen
to imply = impliceren / duiden op
to promote = promoten / bevorderen
exhibition = tentoonstelling / vertoning
benefits = voordelen
opportunities = kansen
Chamber of Commerce = Kamer van Koophandel
networking = het netwerken