Engels : Nederlands
beacon = waarschuwingssignaal
to intercept = onderscheppen
warrant = aanhoudingsbevel / bevel
impact = inslag
jet (infml.) / jet = straalvliegtuig
misdeed = wandaad / misdaad
leap = sprong
to conspire = samenzweren
spark = aanwakkeren
public domain = beschikbaar voor elke burger
belatedly = erg laat
blue-collar workers = handarbeiders
to crave for = sterk verlangen naar
flight of fancy = ongebreidelde fantasie
flourishing = succes hebbend
to implicate somebody / to implicate s.b. = iemand betrekken in iets slechts / iemand bij iets slechts betrekken
massive = enorm
obesity = zwaarlijvigheid
obituary = overlijdensbericht (met korte biografie) / overlijdensbericht
post-mortem = na het intreden van de dood
to take precedence over = belangrijker zijn dan / zijn belangrijker dan
pronouncement = officiƫle openbare verklaring
recurrence = herhaling
resilient = veerkrachtig
yearning = sterk verlangen
to advocate = verdedigen (form.) / verdedigen
artefact = kunstvoorwerp
to ascend = naar boven gaan / beklimmen
assertion = bewering
avalanche = lawine
avid = enthousiast
chariot = strijdwagen / triomfwagen
to chisel = beitelen
to contend = met klem beweren / betogen (form.) / betogen
embezzlement = verduistering
expansive = uitgestrekt / verreikend
falsifiable = weerlegbaar
flaw = zwakke plek / gebrek
relic = overblijfsel (uit een tijd die voorbij is) / overblijfsel
shaft = schacht
tomb = praalgraf / graf
to waver = onzeker worden / aarzelen
appendix = blindedarm
conducive to = bevorderlijk voor
to go into convulsions = stuiptrekkingen krijgen
to dismiss = verwerpen
gloss = glans
intriguing = boeiend / interessant (omdat het ongewoon is) / interessant
onset = start
particle = iets heel kleins (bijv. een elektron) / iets heel kleins
profound = diep (m.b.t. gevoel) / diep / enorm / grondig
sensory = zintuiglijk
staggering = duizelingwekkend
to subside = rustiger worden / minder worden
to substantiate = bevestigen / bewijzen (form.) / bewijzen
out of sync with = niet synchroon met
to tingle = tintelen
to vindicate = bewijzen dat iets waar is / bewijzen dat iemand gelijk had
vivid = duidelijk
volley of = stortvloed van / serie (fig.) / serie
abbot = abt / hoofd van een klooster
annexe = aanbouw
blasphemy = godslastering
to coax = overreden / iemand zover krijgen dat / zover krijgen dat
contagious = aanstekelijk (fig.) / aanstekelijk
to detonate = doen ontploffen
deity = godin / god
don = wetenschapper aan een universiteit / wetenschapper
to dwindle = afnemen / kleiner worden
to equate with = gelijkstellen aan
fabrication = verzinsel
genome = het geheel van alle genen
heresy = ketterij
inverse = omgekeerd
malevolent = kwaadaardig
meridian = meridiaan
plagiarism = plagiaat (illegaal kopiƫren uit andere uitgaven) / plagiaat
profiteer = woekeraar / zwarthandelaar
secretive = gesloten (negatief bedoeld) / gesloten
smirk = zelfgenoegzaam lachje / zelfgenoegzaam lachen
to smithereens = aan gruzelementen
to torment = kwellen / pijnigen
to tumble = vallen (ongecontroleerd) / vallen
to unveil = onthullen
adjacent = aangrenzend
alleged = zogenaamd (beweerd maar niet bewezen) / zogenaamd
ample = voldoende
axis = as (van bijv. de aarde ) / as
to emanate = afkomstig zijn van / afkomstig zijn
inherent in = een vast onderdeel van / een vast onderdeel
orbit = in een baan om
to orbit = draaien om
pregnant with = vol (bep. gevoel) / vol
to be subjected to = blootgesteld worden aan / blootgesteld aan
teeming with = vol
to derive from = voortkomen uit
dysfunction = storing / stoornis
to encounter = ervaren / geconfronteerd worden met (iets negatiefs) / geconfronteerd worden met
heightened = verhoogd
terrestrial = aards
to tuck = wegstoppen (om te beschermen of the verstoppen) / wegstoppen