Engels : Nederlands
to hold = bevatten
to reveal = onthullen
inhospitable = onherbergzaam
to determine = bepalen
immense = immens
advance = vooruitgang
to conduct = realiseren
harsh = bar
vast = groot
biodiversity = biodiversiteit
species = soort
mammal = zoogdier
unsuitable = ongeschikt
to drill = boren
tragic = tragisch
reef = rif
bay = baai
dune = duin
canyon = kloof
waterfall = waterval
mountain range = bergketen
volcano = vulkaan
glacier = gletsjer
ancestry = afkomst/afstamming
origins = herkomst
monumental = monumentaal
territory = gebied
to establish = vormen
timid = schuw
disturbed = verontrust
to wound = verwonden
arrow = pijl
protection = bescherming
motto = devies/motto
to make friends = vriendschap sluiten/vrienden maken
to make a deal = een overeenkomst sluiten
to give advice = advies geven
to make a journey = een reis maken
to make a speech = een speech geven
to play a part = deel van iets zijn
make progress = vooruitgang boeken
make a wish = een wens doen
make an effort = zich inspannen
make a decision = een besluit nemen
do research = onderzoek doen
make money = geld verdienen
take revenge = wraak nemen
play the fool = de lolbroek uithangen
give an example = een voorbeeld geven
play a joke = een geintje uithalen
make a complaint = een klacht indienen
take advantage of = benutten
make amends = iets weer goedmaken
make fun of sb = uitlachen
dawn = zonsopgang
clumsily = onhandig
aware = bewust
motionless = bewegingsloos
intently = aandachtig
gaze = staren
break out = uitbreken
anchor = anker