Engels : Nederlands
cheap = goedkoop
expensive = duur
fantastic = fantastisch
to dream = dromen
to wear = dragen
supermarket = supermarkt
shopping = boodschappen doen
colour = kleur
cool = cool
comfortable = comfortabel
designer clothes = designerkleding
clean = schoon
bright = fel
newsagent's = krantenwinkel
chemist's = apotheek
bookshop = boekhandel
clothes shop = kledingwinkel
shoe shop = schoenenwinkel
department store = warenhuis
post office = postkantoor
to taste = smaken
to smell = ruiken
to sound = klinken
to look = eruitzien
customer = klant
size = maat
to take = hebben
to try on = passen
to cost = kosten
T-shirt = T-shirt
jeans = jeans
shorts = korte broek
shoes = schoenen
trousers = broek
belt = riem
boots = laarzen
jacket = jas/colbert
trainers = gymschoenen
shirt = overhemd
dress = jurk
jumper = trui
to spend = uitgeven
shopping mall = (overdekt) winkelcentrum
market = markt
good-looking = knap
interesting = interessant
fascinating = boeiend
exciting = spannend
unusual = apart
plan = plan
terrible = afschuwelijk
magazine = tijdschrift
to laugh at = uitlachen
to surprise = verrassen
interested in = geïnteresseerd in
popular = populair
stall = kraam
bargain = koopje
open-air = openlucht